‘De overheid heeft zich ontwikkeld tot een van de grootste verzamelaars en verwerkers van persoonsgegevens. Maar hoe zij met onze gegevens omgaat, is niet altijd duidelijk. Een gezonde portie argwaan is daarom op zijn minst verstandig.’
Dat zijn niet mijn woorden, maar die van Jacob Kohnstamm. Voorzitter College Bescherming Persoonsgegevens. Hij illustreert hiermee de ontzettende spanning waar wij – als informatiekundige verbeteraars van dienstverlening – mee worstelen.
Veel informatie vinden we lekker. Als we het hebben, kunnen we er informatietechnologie op los laten. Naarmate we over meer informatie beschikken kunnen we er mooiere dingen mee doen. We kunnen formulieren ‘voorinvullen’ (Belastingaangifte), gegevens nog maar één keer uitvragen (Wet eenmalige gegevensuitvraag werk- en inkomen, WEU) en het recombineren om voorspellingen te doen over het gedrag van burgers om ze beter van dienst te zijn (big data).
Maar burgers kunnen er mogelijk ook last van krijgen. Kohnstamm stelt dat niet alle ontwikkelingen passen binnen de privacyregels. Dat betekent overigens nog niet dat de privacy van individuele burgers daadwerkelijk geschonden wordt. Een acuut probleem is er niet. Hij schetst echter wel een ontwikkeling die ik eerder ook zag: de overheid heeft honger. Honger naar informatie.
We zagen het in ons onderzoek naar indieningsvereisten. We kunnen de helft van de bewijslast schrappen. Je hoeft namelijk niet veel te weten om de burger een dienst te verlenen. De overheid wil wél veel van je weten om zichzelf in te dekken. Bijvoorbeeld om te kunnen controleren.
De vraag is dan ook hoe ver je kunt gaan. Koppelen en delen van gegevens kan de bedrijfsmatigheid van de overheid vergroten. Maar tegelijk mogelijk de privacy van burgers schenden. Wanneer slaat voor jou de balans te ver door? Wat is voor jou een acceptabele schending van de privacy om burgergerichte diensten te verlenen? Of een bedrijfsmatige overheid te realiseren?
Deze blog verscheen eerder op InGovernment. Zie hier.